Open graslanden
1: Tussen 2012-2019 zijn meer weidevogelsoorten in aantal achteruitgegaan dan toegenomen. Bij 10 van de 17 soorten is sprake van een afname, 6 soorten zijn toegenomen en bij 1 soort is het aantal broedparen stabiel gebleven. De sterkste afname zien we bij: grutto, tureluur, scholekster, kievit, veldleeuwerik en wilde eend. Een zeer sterke toename vertonen: krakeend en kuifeend, maar ook roodborsttapuit, knobbelzwaan en meerkoet zijn sterk toegenomen.
Enkele zeldzame soorten, zoals kemphaan, visdief, wintertaling, kwartelkoning en kwartel (niet vermeld in de lijst), zijn in deze periode niet of slechts incidenteel waargenomen.
Van de doelsoorten "open grasland" is alleen bij de zomertaling sprake van een lichte toename, een stabiele broedpopulatie bij de gele kwikstaart en achteruitgang bij de overige soorten.
2: Bij 6 van de 17 soorten weidevogels is de verspreiding tussen 2012-2019 afgenomen. Deze afname in de verspreiding zien we bij: grutto, tuereluur, scholekster, kievit, veldleeuwerik en wilde eend.
Dit zijn ook de soorten die het sterkst in aantal zijn achteruitgegaan. Soorten waarvan de verspreiding is toegenomen, zijn: krakeend, kuifeend, roodborsttapuit en meerkoet. Opmerkelijk is dat bij de graspieper sprake is van een matige aantalsafname, maar wel een uitbreiding van het aantal telpunten waarin wordt gebroed. Bij 7 soorten zien we een stabiel verspreidingspatroon.
3: De soorten die in 2019 in meer dan 50% van de telpunten in het weidevogelmeetnet voorkomen, zijn: wilde eend en scholekster. Van de overige weidevogels is de verspreiding in 2019 minder dan 50%.
Soorten met een heel kleine verspreiding (in minder dan 5% van de telpunten) zijn: watersnip, wulp en zomertaling.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
1: In de NNN broeden meer weidevogelsoorten in gemiddeld hogere aantallen per telpunt dan buiten de NNN. In de NNN zijn dat 11 soorten, buiten de NNN 2 soorten.
De soorten die in de NNN in duidelijk hogere dichtheden voorkomen, zijn: grutto,tureluur, veldleeuwerik, graspieper, gele kwikstaart, watersnip, roodborsttapuit, wulp, knobbelzwaan, zomertaling en slobeend.
Scholekster en meerkoet komen in de open graslandgebieden buiten de NNN in hogere dichtheden voor.
Bij 4 soorten is geen verschil in gemiddelde dichtheid binnen- en buiten de NNN gemeten, dit geldt voor kievit, kuifeend, krakeend en wilde eend.
2: De ontwikkeling van het aantal broedparen laat zien dat binnen de NNN meer weidevogelsoorten achteruitgaan dan in de open graslandgebieden buiten de NNN.
Binnen de NNN gaan 13 soorten achteruit, buiten de NNN 9 soorten.
In de NNN nemen 3 weidevogelsoorten in aantal toe, buiten de NNN 7 soorten.
In de NNN is de (relatieve) toename bij krakeend en kuifeend wel vele malen groter dan buiten de NNN. Een tegengestelde aantalsontwikkeling zien we alleen bij de gele kwikstaart, met een afname in de NNN en een lichte toename daarbuiten.
3: Kijken we naar de veranderingen in de kwaliteit van de NNN met weidevogeldoelstelling (o.b.v. dichtheidsklassen) dan kunnen we het volgende concluderen:
De grootste toename van het aantal soorten in de klasse "matig" gaat ten koste van een afname of niet voorkomen in de hoogste dichtheidsklassen "goed" en "zeer goed". Alleen bij de tureluur is een geringe toename te zien in de beide hoogste klassen. Opvallend is de sterke afname van de wilde eend in de klasse "zeer goed" en de grote afname in de verspreiding binnen NNN-telpunten met weidevogeldoelstelling.
Bron: Meetnet Agrarische Soorten (MAS), Provincie Groningen